Eindstation Den Helder
In de toekomst kijken blijkt altijd maar weer een hachelijke onderneming te zijn. Het is dan ook erg riskant plannen te maken aan de hand van weinig vaststaande ontwikkelingen. Onze stadsgeschiedenis staat zo’n beetje bol van teleurstellende resultaten van het bouwen op een rotsachtige bodem. Bijna iedereen kan zich nog wel de slogan herinneren: “Den Helder, stad met 100.000 inwoners”. Ook het poststempel “Den Helder stad met toekomst” roept af en toe twijfel op. Hoe moeilijk het vooruitzien is, werd mij bewezen toen ik onlangs de plattegrond van Den Helder met aanduiding der toegangen tot het Spoorweg Station, uitgegeven door Herman Coster & Zoon te Alkmaar in 1864, weer eens aan het bekijken was. Zakelijk gezien natuurlijk een voltreffer, want de spoorlijn Alkmaar-Helder van de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij en de Noordhollandsche Staats-Spoorweg naderde haar voltooiing. Enig optimisme kan de ontwerper niet worden ontzegd; van een binnenstad was in de verste verte nog helemaal geen sprake. En de Spoorstraat, een pad dat voor de aanleg van het spoorwegemplacement met de Middenweg en de Jan Verfailleweg één geheel vormde, werd na de officiële opening van de spoorweg van gemeentewegen aan haar straatnaam geholpen. Het was dan ook geen wonder dat de spoorbaan-exploitanten er geen been in zagen om een terrein af te palen dat reikte tot aan het tegenwoordige Koningsplein.
De Heldersche polder bood ruimte te over. Het overgrote deel van de bevolking was gehuisvest in Oud Den Helder, langs de Kanaalweg, Hoofdgracht, Weststraat, Zuidstraat, Binnenhaven en de Visbuurt. De spoorlijn deelde de stad in tweeën, een gang van oost naar west en omgekeerd, betekende terecht “een mijl op zeven”. Maar de bouwers van onze navelstreng naar het zuiden konden echt niet voorzien wat voor een bron van narigheid ze hadden aangeboord. Op de plattegrond terugkomend, alles is keurig in kaart gebracht: het personenstation, de locomotievenbergplaats, de rijtuigenbergplaats, de brandstoffenloods en de veelading. Alleen de draaischijf aan de rand van de Polderweg ter hoogte van de Bothastraat ontbreekt op de plattegrond. Er kwam in die tijd heel wat ellebogenstoom aan te pas om de stoomlocomotieven iedere keer weer te draaien. Wat dat aangaat is er na de stadsdoorbraak zowel aan techniek en met de ingebruikname van het huidige station aan de Middenweg in 1958 veel veranderd. Ook werd er meteen al opgemerkt na de ingebruikname van het nieuwe station dat het nooit de plaats in de Nieuwedieper harten zou kunnen innemen van haar beroemde voorganger aan de Prins Hendriklaan, dat ooit uitzicht bood op het Marine Bondsgebouw het Kegelhuis en hotel Bellevue. Mijn vader vertelde mij wel eens dat het oude station aan de Prins Hendriklaan ooit een schoonheidje was, tot er zo nodig een stukje aanbouw aan de entree geplakt moest worden waardoor het aanzien voorgoed verpest was! Hetzelfde was met het interieur ook al eens gebeurd. Op zomeravonden heerste er vaak voor het oude station romantische sferen vooral wanneer in het plantsoen een plaatselijk muziekkorps in de muziektent haar kunnen toonde en welluidende klanken deed horen. Voor degene die uit overlevering alle verhalen hebben moeten aanhoren over hoe mooi het oude station was, rijst er toch een sprankje hoop. In de nieuwbouw plannen voor halter Bellevue aan de kop van de Spoorstraat moet een gebouw verrijzen wat terug doet denken aan het oude station aan de Prins Hendriklaan. Het allermooiste zou het zijn als ook de oude stationsklok die nog steeds bij het Spoorwegmuseum in Utrecht ligt opgeslagen weer terug zou komen naar de plaats waar de klok thuis hoort en dat is Den Helder.